Winter in Watou
Op afzondering
Die dagen was ik alleen weg. De confrontatie kon niet krachtiger. Op afzondering, als een pater in zijn kamertje op zijn abdij met de diepste gedachten dichtbij. Hoe? Ik deed een aanvraag via het Vlaams Fonds voor de Letteren voor een schrijfverblijf in het “Huis van de Dichter” te Watou. Deze werd goedgekeurd door een commissie en enkele data werden voorgesteld. In bepaalde periodes staat het namelijk ook open voor vakantiegangers. Gratis logerende dichters zullen op zich niet zoveel opleveren veronderstel ik.
Ik was er om eens goed te wroeten in mijn poëzie en verhalen zonder dat ik er anderen mee moest lastigvallen, laat staan mijn eigen portemonnee zwaar moest aanspreken. Schrijven is sowieso al een soort van veredeld vrijwilligerswerk, iets waar je met passie aan werkt, waar je helemaal voor gaat, wat bloed, zweet en tranen kost, ja tot zelfs relationele crisissen toe. Het moet nu eenmaal, het zit in je DNA, in je ziel gestampt, het is leven of overleven. Louter economisch echter is het iets waar je nooit van weet of het al dat werk ook zal verlonen. Het loont wel de moeite voor jou als schrijver, want wat is er nu niet fijner dan research doen rond een thema dat je niet loslaat, daarbij verhalen verzinnen om tot slot tot in de kleinste details te spelen met woord en beeld?
Me even verdiepen kon nu. In Watou, een klein dorp in West-Vlaanderen vlakbij de grens met Frankrijk. Als je naar de Aldi wilt
stuurt Google je meteen over de grens of rij je zelf richting Poperinge, de
dichtstbijzijnde stad. Het is er nu zo desolaat dat iedere amusementsverlokking
ver weg is, enkel serieuze zaken zijn hier in de buurt zoals oorlogsgraven en
de Kemmelberg. In het huis zelf is er geen televisie, gelukkig wel een radio-cd
speler met een oude Norah Jones CD. Het internet is er gelimiteerd en de
inrichting sober. Zodat je in focus kan blijven. Geen afleiding. Behalve jij en
je zelf.
Vrome dagen
Het Huis van de Dichter werd voormalig bewoond
door dichter en oprichter van de poëziezomers te Watou, Gwij Mandelinck. Het is
een oud huis met nog veel authentieke elementen. Mooi, maar ook een beetje eng,
zeker omdat ik hier helemaal alleen lag, niemand in de wijde omgeving kende (ik
ben geen echte Robinson) en het een klein dorp is. Er hangen oude foto’s van een koppel van
vroeger, wellicht de oorspronkelijke bewoners, en op de gang boven vertellen
authentieke prenten van dokters door de eeuwen heen over hun bezwerende
praktijken. Zelf sliep ik in de kamer met het tweepersoonsbed, kwestie van nu
eens veel ruimte te hebben. Voor het binnengaan hangt er een wijwatervat. Religieuze
symbolen zijn alom vertegenwoordigd, zelfs de doucheaftrekker hangt zodanig dat
het op een kruisbeeld lijkt.
Een plaats waar ik helemaal alleen kon werken
aan nieuw schrijfmateriaal en tot in de late uren mezelf luidop vragen stelde
zonder dat iemand het hoorde, behalve de jankende katers buiten. Wat wil ik? Hoe
wil ik het nu? Voor zover ik wil. En wat kan je op één week tijd afwerken? Gericht
werken: een bundel afwerken en een nieuw verhaal verder vorm geven: structuur,
personages, research.
De vrome aankleding hier deed me als gast ook vroom handelen. Ik dacht wel tien keer na voor ik iets deed: past het wel, is het wel netjes, hoort zulk taalgebruik wel? Vreemd effect. Ook het wezen van een huis heeft invloed op je gedrag en je schrijven, dat is duidelijk. Werd ik er zwaar geconfronteerd met mezelf? Neen, de schrijfdagen vloeiden door elkaar alsof het niets was, een vulpen waarvan de inkt bleef stromen. Van de ene schrijfbeleving naar de andere, netjes ingedeeld, poëzie herschrijven in de voormiddag, uitwerken van een nieuw verhaal in de namiddag en vervolledigen ’s avonds.
De vrome aankleding hier deed me als gast ook vroom handelen. Ik dacht wel tien keer na voor ik iets deed: past het wel, is het wel netjes, hoort zulk taalgebruik wel? Vreemd effect. Ook het wezen van een huis heeft invloed op je gedrag en je schrijven, dat is duidelijk. Werd ik er zwaar geconfronteerd met mezelf? Neen, de schrijfdagen vloeiden door elkaar alsof het niets was, een vulpen waarvan de inkt bleef stromen. Van de ene schrijfbeleving naar de andere, netjes ingedeeld, poëzie herschrijven in de voormiddag, uitwerken van een nieuw verhaal in de namiddag en vervolledigen ’s avonds.
Gelag
Als ik alles door elkaar
begon te halen, dan stapte ik op mijn fiets en snelde naar de nabijgelegen "Bar
Bernard" van brouwerij St.Bernardus, ging ik lunchen bij “La Poupée” of at op mijn frietjesdag,
frieten met in Guinness doordrenkt stoofvlees bij “The Old Fiddler” in Poperinge.
In Westvleteren moest ik niet zijn, het hemels gebrouwen gerstenat is er enkel
op bestelling verkrijgbaar –je zag er van ver al een file van wagens
aanschuiven - en de nabijgelegen bar “In de vrede” is er momenteel gesloten
wegens renovatiewerken. Wel even corrigeren hé, ik was er niet om de toerist
uit te hangen, die velo en het gelag was alleen in hoge uitzondering, een mens
moest ook tijdig eten en inspiratie opdoen.
In alles wat je schrijft, bedenkt en drinkt tijdens
zulke dagen kom je altijd een stukje van jezelf tegen, maar het voelde oké. Het
vertrouwen groeide weer en door te lezen, schrijven, schrappen en alles op een
rijtje te zetten, werk je niet alleen aan die nieuwe bundel, maar ook aan
jezelf. Ja het leven kan soms zwaar zijn als interim-schrijver, en mooi.
Ik sluit dan ook graag af met een gedicht dat daar ophing van de dichter Gwij Mandelinck dat me trof:
Wat Langzaam Scheidt
Wanneer de vloed weer ribbels trekt
die keren van de wind, wendt zich de kin
van plaatsen waar je naast mij zit,
vind ik in zand dat wit verdroogt
de overgang voor wat je met verdriet beoogt,
terwijl de vis die rooft zijn oog
verglaast en ik gespiegeld sta op vlies
dat mij beloog. Hoe vervreemd kom ik je tegen,
nu je veel te grijs om blauw te zijn vervaagt
tot halfbloed in de regen. Mij hechtend als klimop
vind ik geen scheuren in de muren:
wat langzaam scheidt, blijft altijd duren.
die keren van de wind, wendt zich de kin
van plaatsen waar je naast mij zit,
vind ik in zand dat wit verdroogt
de overgang voor wat je met verdriet beoogt,
terwijl de vis die rooft zijn oog
verglaast en ik gespiegeld sta op vlies
dat mij beloog. Hoe vervreemd kom ik je tegen,
nu je veel te grijs om blauw te zijn vervaagt
tot halfbloed in de regen. Mij hechtend als klimop
vind ik geen scheuren in de muren:
wat langzaam scheidt, blijft altijd duren.
Uit De Buitenbocht, Gwij Mandelinck
– copyright Lannoo, Tielt - 1989
– copyright Lannoo, Tielt - 1989
Met dank voor het logement.
Reacties
Een reactie posten